
Jurisprudentie
BJ2532
Datum uitspraak2009-07-06
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers2009034573
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers2009034573
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bevel ex artikel 50 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering rechtmatig.
De omstandigheid dat de advocaat optreedt in het feitencomplex of een daarmee samenhangend feitencomplex waarin de verdachten als verdachte worden aangemerkt, is voldoende om te concluderen dat er sprake is van ernstig vermoeden dat het vrije verkeer tussen advocaat en haar drie cliënten er toe zal strekken dat deze bekend raken met omstandigheden waarvan zij in het belang van het onderzoek onkundig moeten blijven, dan wel dat dit vrije verkeer wordt misbruikt door pogingen om de opsporing der waarheid te belemmeren.
Sprake van meer dan gerechtvaardigde vrees en een ernstig vermoeden dat de in artikel 50 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering omschreven belangen zullen worden geschaad.
Uitspraak
RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
RAADKAMER
Registratienummer 2009034573
Beschikking ex artikel 50, lid 3 Wetboek van Strafvordering
De officier van justitie in dit arrondissement heeft op 3 juli 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte 1]
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990
Wonende te [woonplaats], [adres]
en in de strafzaak tegen
[verdachte 2]
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987
Wonende te [woonplaats], [adres]
een bevel ex artikel 50 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering uitgevaardigd tegen [advocaat verdachten] inhoudende dat de raadsvrouwe geen toegang zal hebben tot elk der verdachten en dat brieven of andere stukken tussen de raadsvrouwe en elk van de verdachten gewisseld, niet zullen worden uitgereikt.
De officier van justitie heeft de voorzitter van de rechtbank onverwijld deze bevelen doen toekomen.
De bevelen zijn in raadkamer van 6 juli 2009 getoetst. [advocaat verdachten] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. [advocaat verdachten] heeft schriftelijk, gedateerd 6 juli 2009, te kennen gegeven dat zij niet kon verschijnen.
In het schrijven van 6 juli 2009 heeft [advocaat verdachten] – zakelijk weergegeven - aangegeven dat zij raadsvrouwe is van de (mede)verdachte [naam medeverdachte]; nog geen contact heeft gehad met de bovenvermelde verdachten; wel contact heeft gehad met een kennis van de familie (de rechtbank leest daarin [naam kennis]; de officier van justitie door het opleggen van de bevelen ex artilel 50 lid 2 Sv treedt in een beslissing die aan de advocatuur moet worden overgelaten; zij de gevoelens van de bovenvermelde verdachten nog niet heeft kunnen inwinnen en zij en haar kantoorgenoten geacht moeten worden integer om te gaan met de opgelegde beperkingen. De raadsvrouwe verzoekt de bevelen dan ook op te heffen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de bevelen – zakelijk weergegeven - (schriftelijk) gemotiveerd. De officier van justitie benadrukt onder meer het opsporingsbelang gezien de ernst van het feit, te weten het hebben van een laboratorium geschikt c.q. bedoeld voor een grootschalige productie van methamfetamine alsmede de gevaarzetting door de locatie van het laboratorium in een woonwijk;
en het belang van het voorkomen van afstemming tussen de verdachten dan wel het volharden in ontkenning en verwijst daarvoor naar (door hem bijgevoegde) jurisprudentie en een onderdeel van het (door hem bijgevoegde) proefschrift van Spronken. De officier van justitie benadrukt dat de vier verdachten allen de beperkingen zijn opgelegd en rechtbijstand krijgen van één advocatenkantoor.
De officier van justitie benadrukt dat het niet gaat om de integriteit van de raadsvrouwe doch om het opsporingsbelang en gegevensoverdracht tussen de advocaat en de verdachte(n) voortvloeit uit de behoorlijke taakuitoefening van een advocaat.
Overwegende:
Aan de orde is de vraag of de bevelen van de officier van justitie rechtmatig zijn gegeven, dan wel of de bevelen dienen te worden opgeheven, gewijzigd of aangevuld.
De rechtbank is van oordeel dat een behoorlijke taakuitoefening van een raadsvrouwe met zich brengt dat zij elke cliënt zo volledig mogelijk op de hoogte zal stellen en houden van al wat in het onderzoek voor elk van haar cliënten van betekenis is.
Voorts is van algemene bekendheid in de kring der betrokkenen bij de rechtspleging dat zich tijdens opsporingsonderzoeken velerlei ontwikkelingen kunnen voordoen waarvan de opsporingsinstanties zich de kennis zullen voorbehouden totdat het tactisch geschikte moment aanwezig wordt geacht om deze kennis aan verdachten in het verhoor voor te leggen. Indien verschillende personen verdachten zijn in een zelfde feitencomplex en/of in met elkaar samenhangende feitencomplexen kan de geschiktheid van dat moment variëren. Voor de rechtsorde, die gebaat is bij opheldering van ernstige misdrijven als waarvoor thans de verdenking bestaat, is het van eminent belang dat de opsporende instantie kan blijven beschikken over deze legitieme mogelijkheden tot het bepalen en benutten van een normale opsporingsstrategie en -tactiek.
Van dit soort overwegingen dient een raadsvrouwe in strafzaken zich bewust te zijn. Vanuit een dergelijke bewustheid moet het optreden van de raadsvrouwe dan ook worden beoordeeld, waarbij in het midden kan blijven of de raadsvrouwe zich al of niet deze achtergrond heeft gerealiseerd.
Dit geldt temeer in de situatie dat de raadsvrouwe van de bovengenoemde verdachten tevens raadsvrouwe is van de [medeverdachte], eveneens verdachte in het feitencomplex of in een daarmee samenhangend feitencomplex.
Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat [advocaat van verdachten] optreedt in het feitencomplex of een daarmee samenhangend feitencomplex waarin de bovengenoemde verdachten als verdachte worden aangemerkt, voldoende om te kunnen concluderen dat er sprake is van een ernstig vermoeden dat het vrije verkeer tussen [advocaat verdachten] en haar drie cliënten ertoe zal strekken dat deze bekend raken met omstandigheden waarvan zij in het belang van het onderzoek onkundig moeten blijven, dan wel dat dit vrije verkeer wordt misbruikt door pogingen om de opsporing der waarheid te belemmeren.
In een dergelijke situatie oordeelt de rechtbank dat er sprake is van een meer dan gerechtvaardigde vrees en een ernstig vermoeden dat de in artikel 50 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering omschreven belangen zullen worden geschaad.
De rechtbank
Bekrachtigt de bevelen van de officier van justitie.
Aldus gegeven in raadkamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, door
Mr. K. Visser, voorzitter
en mr. J.W.H. Renneberg en mr. drs. W.A.F. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van mw. M.G.J.A. Smetsers- Van Goch, griffier in raadkamer van 6 juli 2009.
De griffier De voorzitter